zondag 25 mei 2008

Lezing over 'media'

Journalisten van Le Monde gaan binnen een kleine maand drie keer in staking vanwege de aangekondigde reorganisatie die 129 banen zou laten verdwijnen. Ook The New York Times heeft in februari een vergelijkbare reorganisatie aangekondigd. In Amerika daalden de advertentieinkomsten van kranten in het afgelopen jaar met 7 procent, een trend die al een paar jaar aan de gang is. Veel redacties zijn inmiddels sinds het begin van deze eeuw met 20 % gekrompen. Ook uit eigen land weten we hoe kranten om de aandacht van de lezer moeten vechten, en televisieprogramma’s om kijkcijfers.

‘De media’ staan de laatste tijd regelmatig onder vuur omdat men vindt dat ze hypes creëeren, dat ze informatie selecteren op grond van economische en criteria en politieke agenda’s en niet op het werkelijke belang van het nieuws. Klopt dit beeld?

Maarten Huygen is commentator van NRC Handelsblad en al 23 jaar bij deze krant werkzaam. In een lezing over ‘De verguisde media’ lichtte hij vorige week woensdag deze ontwikkelingen toe. Volgens Huygen zijn de media niet machtiger geworden, alleen is er meer concurrentie bijgekomen. Tenslotte is er nu veel meer diversiteit aan media dan dertig jaar geleden, toen er maar twee binnenlandse zenders waren en één journaal. Dat Nixon vanwege het Watergateschandaal moest aftreden was mede het gevolg van de activiteiten van twee journalisten. Huygen vindt dus dat de journalisten van nu niet meer macht hebben dan vroeger. Wel vindt hij dat media meer een activiteit zijn geworden, iets wat je doet: TV kijken is een bezigheid waar Jan modaal drie a vier uur per dag aan besteedt.

Volgens Huygen kwam er met Pim Fortuyn verandering, want hij voerde campagne tegen de media en wist zowel links- als rechts-georienteërde media voor zijn politieke doeleinden te manouvreren. Dat is in de periode na hem alleen nog erger geworden. Volgens Huygen voeren politici als Rita Verdonk hun debatten te veel op TV en te weinig op de tweede kamer. Tenslotte wordt de politicus op zijn of haar mediagenieke karakter gekozen... Huygen ziet dan ook wel heil in een kiestelsel waar districten een belangrijkere rol spelen, zodat politici zich met de plaatselijke politiek bezighouden en minder met hun imago op landelijk niveau.

Andere veranderingen die Huygen noemt: de professionalisering van de journalistiek; het aantal journalisten per 100.000 inwoners is van 25 naar 87 gestegen. In Nederland zijn het er ruim 13.000. Ik zou eraan toevoegen dat dat niet tot een evenredige stijging in de kwaliteit van bijvoorbeeld kranten heeft geleid omdat journalisten nu veel meer moeten publiceren dan vroeger. Volgens onderzoeksjournalist Nick Davies moet de journalist anno 2008 drie keer zoveel tekst per dag leveren als twintig jaar geleden. Publish or perish is dus ook bij journalisten het motto.

zondag 11 mei 2008

Stel een vraag

Hier gaan we wat aan doen...

Je kunt op deze blog een vraag stellen over de behandelde onderwerpen of tags. Stuur je vraag naar sebastian.deharo@gmail.com of als reactie op een bericht.

(Foto: oneredpanther)

zaterdag 10 mei 2008

Is M-theorie nu eindelijk gevonden?

Revolutie of hype, wie zal het zeggen? Het is in ieder geval weer feest voor de snaartheoreten. In het laatste half jaar zijn er 150 artikelen verschenen over een vermeende nieuwe theorie, die alle snaartheorieën met elkaar zou unificeren.

Al jaren weet men dat snaartheorie de uiteindelijke theorie niet kan zijn; de theorie waar zwaartekracht en quantummechanica allebei in passen en de vier krachten verenigt die we in de natuur aantreffen. Zo’n theorie zou bijvoorbeeld moeten verklaren wat er zich binnen de horizon van een zwart gat afspeelt; of hoe de materie vlak voor de oerknal zich gedroeg.

Snaartheorie heeft op dit gebied spectaculaire successen geboekt, maar kan de uiteindelijke unificatietheorie niet zijn. Snaartheorie is niet één theorie maar meerdere en heeft daarom zelf behoefte aan unificatie: er zijn maar liefst vijf verschillende supersnaartheorieën! In 1995 ontstond het vermoeden dat een nieuwe theorie voor deze taak moet zorgen. Alle vijf supersnaartheorieën zouden vanuit één enkele moedertheorie verklaard kunnen worden. Deze theorie werd vooralsnog M-theorie genoemd, waarbij de M stond voor “mother theory”, “membrane”, “mystery”... Men vermoedde dat àls zo’n theorie bestond, het dan een theorie moest zijn waar membranen en geen snaren de hoofdrol spelen. Deeltjes zijn dus trillende membranen in elf (!) dimensies. Rollen we zo’n membraan (en de omheen liggende ruimte) als een soort pannenkoek op, dan ziet die eruit als een snaar in tien dimensies... Maar daar hield het een beetje bij op. Er werden diverse pogingen gedaan om membranen te beschrijven. Men kon met deze voorstellen een aantal dingen uitrekenen, zoals bijvoorbeeld wat er gebeurt als twee membranen tegen elkaar botsen; maar fundamentele vooruitgang op het gebied van M-theorie was er de afgelopen tien jaar eigenlijk weinig.

Tot voor kort; want we lijken nu eindelijk uit de impasse te zijn gekomen. Eind vorig jaar publiceerde mijn collega Neil Lambert uit King’s College samen met Jonathan Bagger van de John Hopkins University het volgende artikel met een concreet voorstel voor hoe quantummechanische membranen eruit zien. Het voorstel was eenvoudig: een membraan is een driedimensionaal object (2 + tijd) dat in elf dimensies beweegt (10 + tijd). De positie van een membraan in de ruimte wordt dus bepaald door 10 - 2 = 8 coördinaten. Deze coördinaten beschrijven de loodrechte trillingen van het membraan. Bovendien is men geïnteresseerd in membranen die op heel hoge energie dicht op elkaar zitten. Bij zo’n botsing is met name de vorm en niet de oppervlakte van het membraan van belang, dus men zoekt naar een theorie die membranen in termen van 8 coordinaten beschrijft en niet van de oppervlakte afhangt. Dit is precies wat de theorie van Bagger en Lambert doet. De crux van het succes was het goed beschrijven van de interacties via een potentiaal, en het schijnt dat Bagger en Lambert ook hierin zijn geslaagd. De theorie is verder uitgewerkt en verschillende checks zijn al gedaan. Tot nu toe schijnt alles redelijk goed te werken.

Betekent dit dat M-theorie eindelijk gevonden is? Ik denk dat enige voorzichtigheid geboden is. Wat er ligt is een concreet voorstel voor M-theorie en het gedrag van membranen bij heel speciale situaties. Wel wijst alles erop dat dit een echte doorbraak is waar we de komende tijd meer over zullen horen!

zondag 4 mei 2008

Snaartheorie: een filosofische rechtvaardiging

Snaartheorie is hot. Dat blijkt uit de hoeveelheid boeken en artikelen die erover geschreven worden. Zelfs wetenschapsfilosofen proberen te begrijpen wat er met de snaartheorie aan de hand is. Eerder deze week plaatste Richard Dawid een artikel op het web met een filosofische beoordeling van de status van snaartheorie (“On the Conflicting Assessments of the Current Status of String Theory”).

Waarom is een filosofische beoordeling van snaartheorie nodig? Is er een probleem? Volgens Dawid wel. Hij noemt de volgende drie problemen waar volgens hem de snaartheorie mee zou kampen en die de snaartheoreten ook toegeven:

1) Er zijn geen experimentele aanwijzingen voor het bestaan van snaren. Snaren zijn nog nooit gevonden. Zulke aanwijzingen kunnen volgens Dawid ook niet in de nabije toekomst verwacht worden.

2) Snaartheorie is als theorie nog steeds onvolledig en biedt ook geen duidelijke strategie voor experimentele toetsing.

3) De snaartheorievergelijkingen hebben veel oplossingen, en elke oplossing komt met een mogelijke wereld overeen. Momenteel heeft snaartheorie de voorspellende kracht niet om de natuurwetten eenduidig te bepalen.
De hoofdstelling van Dawid is dat de controverse tussen voorstanders van snaartheorie en haar critici als een “paradigmatische breuk” gezien kan worden. Een paradigma is volgens wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn een standaard voor wetenschappelijk succes. Iedere wetenschapper werkt binnen een bepaald paradigma en een paradigma dient om wetenschap te beoordelen. Kenmerkend voor paradigma’s zijn volgens Kuhn niet alleen de zuiver wetenschappelijke elementen zoals het belang van het experiment of het hanteren van wiskunde; even belangrijk zijn voor hem de metafysische commitments (filosofische aannames) en waarden die aan een theorie ten grondslag liggen, en die de wetenschappers niet altijd even duidelijk naar voren brengen. Zo is bijvoorbeeld de aanname dat beweging deterministisch en dus voorspelbaar is, een metafysisch commitment van de Newtonse mechanica; ook het belang dat aan de nauwkeurigheid van een voorspelling gehecht wordt, houdt een waardeoordeel in. Wetenschap gaat sprongsgewijs vooruit, en een wetenschappelijke revolutie komt volgens Kuhn pas tot stand als het heersende paradigma door een nieuw paradigma wordt vervangen. De aanvaarding ervan is niet het resultaat van het objectieve succes van de nieuwe theorie (bijvoorbeeld, dat zij meer voorspellende kracht heeft), maar is in wezen een sociaal en psychologisch proces.

In het geval van snaartheorie spreekt Dawid van een paradigma-breuk; snaartheorie zou inmiddels het “klassieke wetenschappelijke paradigma” (wat dit ook mag zijn) door een nieuw, eigen paradigma hebben vervangen, waarin met name de wiskundige consistentie van de theorie van belang zou zijn en niet haar experimentele toetsbaarheid.


Dawid noemt de kritiek van Roger Penrose en Lee Smolin, die snaartheoreten verwijten al zo’n 34 jaar met snaartheorie bezig te zijn zonder dat de theorie de schijn heeft van af zijn: “Een theorie wordt verwacht binnen een redelijk termijn een veelal volledige theoretische status te bereiken”. Anders verspilt men zijn tijd. In Dawid’s eigen bewoordingen, “34 jaar nadat ze voor het eerst als een fundamentele theorie voor alle wisselwerkingen voorgesteld werd, heeft het nog geen van beide bovengemelde doelen bereikt”. Volgens Smolin zou snaartheorie haar eigen succescriteria zodanig ontwikkelen dat zij altijd als winnaar uit de bus komt.

Het artikel van Dawid bespreekt een belangrijk probleem en streeft naar volledigheid: hij behandelt een brede scala van argumenten die voor of tegen snaartheorie zijn gebruikt. Maar hij neemt duidelijk stelling tégen snaartheorie en dat kleurt zijn weergave van de argumenten.

Laten we eens met de drie bovengenoemde problemen beginnen, die volgens hem “allemaal volledig door snaartheoreten aanvaard zijn”. Is dat zo? Dat supersnaren nog nooit gezien zijn, daar twijfelt niemand aan. Maar de bewering dat “het niet verwacht kan worden dat aanwijzingen [voor het bestaan van snaren] binnen afzienbare tijd gevonden zullen worden” is een mening die beslist niet door het geheel van snaartheoreten wordt gedeeld. Dawid probeert deze mening te staven op een andere mening van hem: dat het grootste deel van de modellen aangeven dat snaren pas bij zeer hoge energieën gevonden zullen worden, die we in de nabije toekomst niet zullen kunnen bereiken. Hiermee bedoelt hij modellen waar “extra dimensies” zichtbaar zouden worden. Maar geen van deze beweringen is juist. Er zijn veel modellen waar supersymmetrie binnen afzienbare tijd gezien zou moeten worden, bijvoorbeeld in de LHC (zie mijn vorige artikel over CERN). Navigeert u bijvoorbeeld eens naar de website van CERN, waar het zoeken naar experimentele bevestiging van snaartheorie als een belangrijke motivatie voor het onderzoek op de jongste versneller LHC wordt gezien. Ook maakt Dawid geen onderscheid tussen directe en indirecte aanwijzingen voor het bestaan van snaren. Dat “het niet verwacht kan worden dat aanwijzingen [voor het bestaan van snaren] binnen afzienbare tijd gevonden zullen worden” is dan ook geheel Dawid’s eigen speculatie.

Een snaar mag dan nog nooit direct gezien zijn, maar snaartheorie wordt wel degelijk in de deeltjesfysica toegepast, ook die fysica die we op het laboratorium kunnen testen. Dat dit kan, heeft met het holografisch beginsel te maken, waar ik een opkomend artikel aan zal wijden. Snaartheorie is vanwege deze bruikbaarheid in de natuurkunde van elementaire deeltjes al een tijd de sterkste stuwende kracht achter deze experimenten. Dit schijnt Dawid, die nog steeds gelooft dat snaartheorie geen verbinding met het experiment vertoont, volkomen te zijn ontgaan.
Maar er is nog iets fundamentelers mis in het beeld van Dawid. Een wetenschapsfilosofische analyse van een theorie kan zich niet beperken tot het analyseren van die theorie op zichzelf, maar moet, om een volledig beeld te krijgen, de theorie in de context van het desdetreffende vakgebied plaatsen. Daar is het artikel van Dawid fundamenteel in gefaald. Snaartheorie is een theorie die de quantummechanica en de relativiteitstheorie met elkaar tracht te verenigen: het is een model voor het vakgebied dat quantumgravitatie heet. Om snaartheorie te kunnen beoordelen moet men met het geheel van de quantumgravitatie rekening houden, iets wat het artikel van Dawid volledig over het hoofd ziet. Want de drie belangrijkste kritiekpunten van Dawid (de afwezigheid van experimentele toetsing, het niet af zijn van de theorie, en dat snaartheorie de natuurwetten niet eenduidig kan voorspellen) zijn geen bijzonderheden van snaartheorie: het zijn gemeenschappelijke problemen van elke quantumgravitatietheorie die wij op dit moment kennen (het verschil is wèl dat snaartheorie tot nu toe meer successen heeft geboekt dan haar concurrenten). Dit laat zien dat de methodologie die Dawid hanteert niet het gehele probleem kan overzien.

Om deze reden betwijfel ik dat het gebruik van Kuhn’s begrip paradigma zoals Dawid dat doet verhelderend werkt. Een paradigma is een nuttig begrip om te verklaren hoe een oude theorie, met de bijbehorende metafysische commitments en waarden, door een nieuwe theorie wordt vervangen. Maar het is verwarrend om de filosofische aannames van snaartheorie te vergelijken met die in andere vakgebieden zonder eerst een analyse te maken van de quantumgravitatie, de daar bekende theorieën, en de daar geldende filosofische aannames. Snaartheorie staat niet op zichzelf, maar bestudeert verschijnselen die, zoals de verdamping van zwarte gaten, door verschillende theorieën worden bestudeerd. Het ligt daarom meer voor de hand om het snaartheoretische paradigma eerst met de paradigma’s van andere theorieën binnen hetzelfde vakgebied te vergelijken, voordat men gaat theoretischeren over paradigma-breuken met vakgebieden die niets te maken hebben met extreme energiesituaties zoals die in de quantumgravitatie aanwezig zijn. Ik zie hier een methodologisch probleem in Dawid’s analyse. Het zou best eens kunnen blijken dat de quantumgravitatie als geheel, en in het bijzonder door de afwezigheid van experimentele toetsing tot nu toe, een nieuw paradigma nodig maakt. Dat zou dan niets met de snaartheorie als specifieke theorie te maken hebben. Maar dat kun je vanuit het perspectief van één enkele theorie, zoals Dawid in zijn artikel probeert, niet zien.

Dawid gaat op een aantal andere punten wat kort door de bocht. Ik zal er nog één noemen. Het verschil tussen insiders en outsiders in de snaartheorie wordt zeer zwart-wit gepresenteerd. In zijn inleidende zinnen lezen we: “String theorists retort that the convincing quality of string theory [...] reveals itself to the string theory expert only, which implies that most of the critics are just not competent to evaluate the situation”. Dat is een nogal generaliserende openingszin. Men krijgt zo’n beetje het idee dat snaartheoreten gelovigen zijn van een gnostische secte waar men eerst ingewijd moet worden om de zinvolheid van de theorie in te kunnen inzien. Terwijl het tegenovergestelde het geval is: snaartheorie benadrukt juist haar eigen successen: de microscopische beschrijving van zwarte gaten, het holografisch beginsel, het feit dat snaren erin slagen quantummechanica en relativiteitstheorie met elkaar te verenigen,... Dit zijn successen die geen andere theorie op haar CV heeft staan, en geven de snaartheorie, en algemener de quantumgravitatie, zijn bestaansrecht. Deze successen kan iedereen begrijpen.

(Foto’s: Morgan, Pichl)